Na de brand in februari 1673 stonden er nog muren overeind. Op 9 juni 1673 schrijft Margaretha al over verdere verwoestingen. Daarmee is het leed nog niet geleden. In september 1673 wordt Amerongen weer geplunderd.

Margaretha op stap met Blanche

Op 23 november 1673 schrijft Godard Adriaan aan Eller1Wolfgang Ernst zu Lauerbach dat hij met zijn schoondochter en de vijf kleinkinderen in Den Haag is, Margaretha is met Godard Adriaans secretaris Izaäk de Blanche op weg naar Amerongen om de verbrande en geruïneerde goederen weer in bezit te nemen. De Fransen zijn vertrokken, dus de familie kan weer aan de herbouw gaan denken.

Links een onderdeel van een muur. Rechts een vervallen muur.
Vervallen muur, Adrianus Eversen, ca. 1828 – 1897. Collectie Rijksmuseum

Het is niet helemaal zeker of ze ook in Amerongen geweest zijn. Helaas gaat ook het vertrek van de Fransen uit Utrecht niet zonder slag of stoot: begin december trekken de troepen door Amerongen. Zij geven de nog staande muren een zetje en stoten ze om. Godard Adriaan heeft het in een brief aan Le Maire2Jacob le Maire, staats resident in Denemarken in Kopenhagen over 150.000 gulden schade. In december is Margaretha weer met Blanche op weg naar Amerongen. Naast het bezoek aan de ruïne staat een bezoek aan de “predicatie” in de Andrieskerk op het programma.

De Andrieskerk

De Andrieskerk is ook niet ongeschonden door het Rampjaar heen gekomen. De kerk staat weliswaar nog fier overeind, maar de Fransen hebben wel alle kerkbanken verwijderd en onder andere gebruikt als aanmaakhout voor het in brand steken van het kasteel. Een maand na deze actie van de Fransen werden er alweer diensten gehouden in de kerk.

Links boven een kale beukentak met nog wat bruine bladeren. In de tuin allemaal kale bomen. Recht voor de kale fruitbomen, links de muur met daartegenaan het leifruit. In de verte in de zon tegen de donkere wolkenlucht de toren van de Andrieskerk.
De Andrieskerk vanuit de tuin van Kasteel Amerongen, 2020. Foto: Annemiek Barnouw

Nog steeds niet veilig

In het voorjaar van 1674 komt er nog een bericht van dorpsgenoot Jan Quint. Hoewel het gebied niet meer door de Fransen bezet is, is het nog steeds niet veilig. Er wordt nog steeds geplunderd en gebrand en Ingen (dorp aan de overkant van de Nederrijn) is wederom gebrandschat.

Er moet nog heel wat water door de Nederrijn stromen voor de herbouw daadwerkelijk van start kan gaan.

De prent bestaat uit drie aparte voorstellingen. Op de achtergrond staat een stad in brand en aanschouwt een heerser zijn legertroepen. Op het middenplan wordt een boerderij geplunderd, het vee gedood en de waterputten geledigd. Op de voorgrond bewaken een hond en een haan een kar met roversbuit in plaats de boerderij. Links op de voorgrond doen soldaten het werk van boeren: een soldaat strooit graan voor de kippen, een jonge schildknaap slacht een van de kippen en twee soldaten dorsen het koren. De prent heeft een Duits opschrift dat het volk waarschuwt voor slechte leiders. In de marge een onderschrift met drie Duitse teksten over de verschillende voorstellingen van deze omgekeerde wereld.
Allegorie op oorlog, Johann Sadeler (I), naar Jost Amman, 1579 – 1595. Collectie Rijksmuseum